De grondwet, in het bijzonder artikel 41, 162 en 170 §4 over de fiscale bevoegdheid van de gemeenten en de bevoegdheid van de gemeenteraad inzake het invoeren van een belasting.
Het decreet van 22.12.2017 over het lokaal bestuur, in het bijzonder artikel 2, 40 §3, eerste lid en 41.
Het gecoördineerd wetboek van inkomstenbelastingen 1992, in het bijzonder de artikelen 464 tot en met 470/2.
Het decreet van 22.12.2017 over het lokaal bestuur, in het bijzonder artikel 369 over de reglementen in geval van vrijwillige samenvoeging van gemeenten.
De omzendbrief KB/ABB/2019/2 van 15.02.2019 betreffende de gemeentefiscaliteit.
Het besluit van de gemeenteraad van Tielt van 05.12.2019 betreffende een jaarlijkse aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting voor de jaren 2020 tot en met 2025.
Het besluit van de gemeenteraad van Meulebeke van 07.12.2023 betreffende een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting voor het aanslagjaar 2024.
Rekening houdend met de financiële toestand van de gemeente en de wettelijke verplichting om een financieel evenwicht te handhaven, en rekening houdend met de wettelijke verplichting om op het grondgebied bepaalde taken van gemeentelijk belang op te nemen, is het gerechtvaardigd een billijke financiële tussenkomst te vragen van de inwoners van de gemeente.
Er wordt voorgesteld om deze jaarlijkse aanvullende gemeentebelasting voor de aanslagjaren 2025 tot en met 2031 vast te leggen op 7,5%.
De geraamde ontvangsten uit de aanvullende belasting op de personenbelasting zijn voorzien in het éénjarig meerjarenplan 2025 op 2025/GBB-FIN/0020-00/7301000/STAD/CBS/IP-GEEN en zullen voorzien worden in het meerjarenplan 2026-2031.
Artikel 1
Het besluit van de gemeenteraad van Tielt van 05.12.2019 betreffende het vaststellen van een jaarlijkse aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting van 7,5% voor de jaren 2020 tot en met 2025, wordt opgeheven.
Artikel 2
Voor de aanslagjaren 2025 tot en met 2031 wordt ten behoeve van de stad Tielt jaarlijks een aanvullende gemeentebelasting gevestigd op de personenbelasting ten laste van de rijksinwoners die belastbaar zijn in de gemeente op 1 januari van het aanslagjaar.
Artikel 3
De belasting wordt vastgesteld op 7,5% van de overeenkomstig artikel 466 van het wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 berekende grondslag voor hetzelfde aanslagjaar. Deze belasting wordt gevestigd op basis van het inkomen dat de belastingplichtige heeft verworven in het aan het aanslagjaar voorafgaande jaar.
Artikel 4
De vestiging en de inning van de gemeentelijke belasting gebeuren door het bestuur der directe belastingen, zoals bepaald in artikel 469 van het wetboek van de inkomstenbelastingen.
Artikel 5
Dit reglement treedt in werking vanaf 1 januari 2025.
Artikel 6
Dit besluit zal worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 286 en artikel 287 van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017.